Na de landingen hebben de Duitsers de geallieerden enkele weken ingesloten, maar ten koste van veel verliezen. De toestroom van troepen en materieel van over het Kanaal en de onafgebroken luchtaanvallen en gevevchten verzwakten de Duitse weerstand. Toen de geallieerde uitbraak kwam, konden de \Duitsers daar weinig tegen doen. Het zwaar gehavende Argentan werd op 20 augustus door de US 80th Infantry Division bevrijd.
Mont Saint-Michel kwam de oorlog ongeschonden door en er zijn weinig verschillen te bespeuren tussen toen en nu.
Operatie Cobra in volle gang. Na de eerste bommen was de Duitse verdediging aan het Amerikaanse front op 28 juli grotendeels ingestort. De stormloop naar de Seine was begonnen.
Operatie Cobra en de Duitse tegenaanval, Operatie Lüttich (Luik).
De opmars in Bretagne. Zie de symbolen (onder) die op deze en volgende kaarten worden gebruikt.
De Falaise-Pocket
De Zak van Falaise (ook bekend als omsingeling van Falaise of Falaise pocket) was een veldslag tussen de geallieerden en de Duitsers in Normandië tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarbij de Duitse legers in de tang werden genomen tussen de steden Falaise en Argentan. De gevechten leidden tot de definitieve geallieerde overwinning in Operatie Overlord, de geallieerde landing in Normandië. Na de succesvolle landing in Normandië bleek de verdere opmars van de geallieerden zeer moeizaam te verlopen. Pas na de geallieerde uitbraak in Operatie Cobra kwam er beweging in het front. Hitlers opdracht dat de Duitse troepen niet mochten terugtrekken, zorgde ervoor dat de bij Operatie Cobra uitgebroken Amerikaanse eenheden onder George Patton op hun zuidflank bijna geen tegenstand ondervonden. Intussen begon Bernard Montgomery met Operatie Totalize een aanval tegen de Duitse eenheden bij Caen. Dit bracht twee Britse pantserdivisies ver genoeg naar voren om bedreigend te worden voor de achtergelegen delen van de Duitse linie.
Door de combinatie van beide aanvallen liepen 28 Duitse infanteriedivisies en 11 pantserdivisies het risico in een geallieerde tangbeweging genomen te worden. Na het afbreken van Operatie Lüttich kreeg het Duitse 5e Pantserleger bevel, in zuidwestelijke richting aan te vallen, hoewel het daarmee het risico liep, tussen Falaise en Argentan ingesloten te worden door geallieerde strijdkrachten.aren Polen, die omsingeld waren geraakt bij Mont-Ormel, echter niet verhinderen dat een aantal SS-eenheden uitbrak, die daarbij wel grote verliezen leden doordat ze beschoten konden worden door de Polen die het hoger gelegen gebied in handen hielden. Meer dan 5000 Duitsers, waaronder een divisiecommandant, werden door de Polen krijgsgevangen gemaakt. Tussen 18 augustus en 21 augustus slonk het terrein voor het omsingelde Duitse leger tot een 8 km brede strook. Dagelijks werd deze met 80.000 granaten beschoten en voortdurend vonden er luchtaanvallen plaats. Toch wisten er in navolging van de 2e SS-pantserdivisie nog enkele Duitse eenheden te ontkomen.
Op 1 september eindigde de strijd. Het Duitse 7e leger was praktisch vernietigd.
Canadese soldaten in Falaise op 14 augustus 1944
Duitse colonne bij Mont-Ormel, vernietigd door de Poolse 1e Pantserdivisie.
De druk op het \Duitse leger na de invasie bereikte een hoogtepunt tussen 12 en 21 augustus 1944, in de nasleep van de afgebroken Operatie Lüttich, de Duitse tegenaanval bij |Mortain. Omsingeld door de geallieerden vochten de overblijfselen van het Duitse Zevende Leger en Vijfde Pantserleger (Panzerarmee) wanhopig om weg te komen naar het oosten. Naoorlogse historici hebben beweerd dat de omsingeling gebrekkig werd uitgevoerd, maar de Duitse verliezen waren enorm: zo'n 10.000 à 15.000 gescheveld en 40.000 à 50.000 krijgsgevangenen. De materiële verliezen waren ook vernietigend: zo'n 500 tanks en gemecvhaniseerd geschut gingen verloren in de Zak van Falaise en veel van wat ontsnapte kwam de Seine niet over. De Duitsers trokken zich volledig terug en het enige wat de geallieerden ophield in hun jacht door Frankrijk was logistiek en bevoorrading. Eisenhower zei: '|Het slagveld bij \Falaise was zonder twijfel een van de grootste "killingfields" van alle oorlogsgebieden. Achtenveertig uuir na de dichting van het gat werd ik er te voet overhee geleid en zag teferelen die alleen Dante had kunnen beschrijven. Het was letterlijk mogelijk om honderden meters achter elkaar te lopen op niets anders dan dood en rottend vlees.
De Poolse 10e Cavaleriebrigade, onderdeel van de 1e Pantserdivisie in het Canadese II Corps - hier opgesteld op het platteland ten zuiden van Caen - werd opgericht in Frankrijk, met veel veteranen die ontsnapt waren bij de val van Polen. Haar eerste gevecht was op 8 augustus in de tweede fase van Operatie Totalize. De brigade maakte deel uit van de troepen die de cruciale taak hadden de Zak van Falaise af te sluiten.
Poolse Shermans staan klaar voor de strijd op 8 augustus. De aanval, de eerste met grote hoeveelheden gemechaniseerde infanterie, begon goed met de verovering van de hoogte van Verrières, maar stuitte op een tegenaanval van de 12e SS Pantserdivisie.
De Zak van Falaise (Falaise Pocket).
Luchtsteun is er in allerlei vormen, van samenwerking met artillerie, verkenning en bombarderen tot ondersteuning van nabij zoals hier. Gedurende de hele veldtocht in Noordwest-Europa was de geallieerde luchtmacht bij goed weer paraat en de Duitsers waren er beducht voor - met name voor de 'Jabos'. Hier de resultaten van een aanva met een jachtbommenwerper. De tekst op deze verkenningsfoto's luidt:
A Foto's door de 10th Recon Fp van de gevolgen van een aanval met XIXth TAC-jachtbommenwerpers in de buurt van Limburg (M2398) op een Duits militair transport dat uit het noodoosten vluchtte. Later veroverde het Derde Leger dit gebied en nam het de overgebleven Duitsers krijgsgevangen.
B Deze voertuigen werden alle uitgeschakeld door bombarderende P-47's. Tanks of bulldozers moeten de weg vrijmaken voor onze gemechaniseerde colonnes erdoor kunnen!
C Sommige voertuigen waren niet vernietigd en ontsnapten na de aanval door de weg af te gaan.
D Duitse soldaten ontsnappen te voet. Colonnes van het Derde Leger zullen hen opslokken.
Typhoon van het No. 440 Squadron, RCAF. Het squadron was operationeel vanaf 30 maart 1944 en ondersteunde grondtroepen tijdens het offensief in heel Europa met onder elke vleugel bommen van 500 of 1000 pond.
De RAF Bomber Command en de USAAF leverden belangrijke steun tijdens de Normandische veldtocht. Grootschalige bombardementen hadden echter twee kanten: vijandelijke troepen werden weliswaar uitgeschakeld, maar ook werden huizen en middelen van bestaan van burgers getroffen, of zelfs eigen troepen. Bommen maken geen onderscheid en er deden zich veel gevallen voor van 'eigen vuur' waarbij geallieerde vliegtuigen eigen stellingen bombardeerden. Zware bombardementen waren soms zelfs gunstig voor goed verschanste verdedigers omdat de aanvallers minder mobiel werden. Het valt echter niet te ontkennen dat de lucht- en artilleriebombardementen het moreel van de vijand ondermijnden.
Een P-47 Thunderbolt van de 354th Fighter Cp, Ninth Air Force taxiet bij Rosières-en-Haye in februari 1945. Deze eenheid ondersteunde de Amerikaanse grondtroepen tijdens de Slag om de Ardennen. De P-47 werd gevlogen door majoor Glenn Eagleston, Ninth Air Force's hoogst scorende aas. Het vliegveld, Advanced Landing Ground A-98, werd operationeel op 21 november 1944.
Het Landing Vehicle Tracked (LVT) werd in de jaren dertig ontworpen voor de Everglades en door de USMC gekozen voor amfibische landingen. Ze bestonden in verschillende vormen, waaronder een gepantserde variant met koepel, die eigenlijk een amfibische tank was. Ze kwamen voor het eerst in actie bij de aanval op Tarawa eind 1943, en teen het einde van de oorlog waren ze een belangrijk onderdeel geworden van het geavanceerde arsenaal van de Amerikaanse troepen in de Grote Oceaan. LVT's arriveerden op tijd in Europa om mee te doen in de Slag om de Schelde (zoals hier te zien) en bij vbeel rivieroversteken. Ze waren ook bijzonder bruikbaar in de Lage Landen nadat de dijken en dammen waren doorgestoken en een groot deel van het platteland onder water stond.
Een Amerikaans convooi rijdt door de straten van Cherbourg. De Duitsers in Cherbourg gaven zich over op 26 juni en meteen begon de 1056th Engineer Group aan de wederopbouw. Op 1 november kon de haven 25.000 ton lading verwerken. Ingenieur luitenant-generaal Emerson Itschner, die in 1944 kilonel was, herinnert zich: 'De Duitsers waren zo vriendelijk om een heleboel zeer zware balken achter te laten van een meter diep en wel 23 meter lang. We hadden er genoeg van om snel aan het bouwen te gaan. De balken waren afkomstig van Hadir in Differdange, Luxemburg. Zodra die stad gevallen was ging Itschner naar Differdange en al vlug produceerde de fabriek weer de balken, waarmee onder meer de spoorbruggen over de Rijn werden gebouwd.
Op 28 november 1944 ging de schelde weer open voor scheepvaart en de door de Canadezen gebouwde Fort Cararaqui had de eer het eerste schip te zijn dat aanlegde in de Berlgische haven. Het vrijmaken van de kust - de zuidelijke Zak van Breskens, Walcheren en Zuid-Beveland, die bezet werden door het Duitse Vijftiende Leger- kostte zes weken en veel slachtoffers: 12.873 man van het Canadese Eerste Leger (703 officieren en 12.170 soldaten) gedood, gewond of vermist. Deze foto toont het lossen van olie uit de Fort Cataraqui.
Een Canadese mijnenveger keert terug naar Antwerpen. Het indrukwekkende bouwwerk met toren is het loodsgebouw.
Het bevoorraden van de geallieerde legers die in hoog tempo door Frankrijk en Noordwest-Europa trokken leverde de logistieke staf veel hoofdbrekens op. Het tactisch gebruik van droppings, zoals hier een container gedropt in Oosterbeek tijdens Market Garden, hielp zeker de belegerde troepen in het veld, mits de beoogde ontvangers werden bereikt. De 426th Airborne WM Company leverde vijf droppings tijdens Operatie Market Garden, maar van alle voorraden viel 70 procent ofwel in Duitse handen of op ontoegankelijk terrein. In de kritieke dagen in Bastogne zorden de verbeterde verkenningsvluchten voor een succespercentage van meer dan 90. Droppings waren echter onmogelijk voor grotere eenheden, en Eisenhowers brede front betekende dat er vier legers moesten worden bevoorraad. Totdat Antwerpen openging moest het meeste wat nodig was met vrachtwagens vanaf de Normandische stranden komen.
De eerste PLUTO-pijpleiding (PLUTO: Pipeline Under The Ocean) werd gelegd op 12 augustus 1944, van het Isle of Wight naar Cherbourg; latere leidingen liepen van Dungeness naar Ambleteuse in Pas-de-Calais. Deze pijpen bleken van groot belang voor de geallieerden en tegen VE-Day waren 773 miljoen Britse liters benzine van Engeland naar Frankrijk gepompt.
Een enorme stroom vrachtwagens - de 'Red Ball Express' - kwam in augustus 1944 op gang toen het US Army Transportation Corps zijn troepen ging voorzien van voorraden, op zijn hoogtepunt van 640 km naar het Eerste Leger en 560 naar het Derde. De meeste betrokkenen waren Afro-Amerikanen en zij leverden uitstekend werk. Bijna duizend trucks reden - waar mogelijk met 55 meter tussenruimte en met 40 km p/u - heen en weer in een rit die wel 54 uur kon duren, ongeacht weers- en wegomstandigheden. De chauffeurs kregen ook te maken met vijandelijk vuur. De Red Ball Express leverde 412.193 ton benzine, diesel, olie, munitie, voedsel en andere benodigdheden af.
Bijna duizend trucks reden - waar mogelijk met 55 meter tussenruimte en met 40 km p/u - heen en weer in een rit die wel 54 uur kon duren, ongeacht weers- en wegomstandigheden. De chauffeurs kregen ook te maken met vijandelijk vuur. De Red Ball Express leverde 412.193 ton benzine, diesel, olie, munitie, voedsel en andere benodigdheden af.
Bruggen slaan
De geallierde opmars werd voortdurend vertraagd door het ingewikkelde netwerk van waterwegen in Noord-Frankrijk, België en Nederland. Behalve de grote rivieren - de Seine, Maas, Waal en Rijn - was er een uitgebreid stelsel van kanalen, die zelfs soms weer belangrijke waterwegen waren, waarvan het Albertkanaal ten oosten van Antwerpen een duidelijk voorbeeld is. Deze natuurlijke verdedigingslinies moesten allemaal worden overgestoken en daarom speelden bruggen een centrale rol in de veldtocht. De Duitsers beseften het belang van rivierovergangen en vrijwel elke brug, groot of klein, werd voorzien van explosieven zodat ze konden worden opgeblazen. Bovendien hadden de geallieerden natuurlijk voor D-Day vele bruggen verwoest om de Duitse versterkingen en bevoorrading te belemmeren. Het lukte daarom maar zelden om een intacte brug te veroveren en dus waren de geallieerde legers aangewezen op de genie. Waar een brug totaal was vernietigd, of zelfs waar er voorheen nooit een was geweest, moesten zo snel mogelijk tijdelijke bruggen worden gebouwd. Daar bestonden diverse methoden voor. Bij een ondiepe rivier werden met bulldozers stenen in de rivierbedding geschoven om een tijdelijke doorwaardbare plaats te creëren. Diepe antitankgreppels waren ook een obstakel. Ze werden gevuld met stevige takkenbossen, vervoerd en aangebracht door aangepaste tanks.
De bekendste methode was echter de Baileybrug, genoemd naar zijn uitvinder Donald Bailey, een Britse ambtenaar. Het grote voordeel ervan was dat hij werd gebouwd met standaardonderdelen, die vervoerd en geïnstalleerd konden worden zonder zwaar materieel. Over een smalle rivier of kanaal volstond een eenvoudige brug met één overspanning: voor bredere waterwegen waren in het water verankerde pontons nodig om een aantal oerspanningen te dragen. De in Noordwest-Europa veelgebruikte Baileybrug werd voor het eerst ingezet in Noord-Afrika in 1942, en in licentie gegeven aan Amerikaanse bedrijven.
Typisch probleem voor de geallieerden terwijl zij door Europa oprukten: hier de de Wilhelminabrug over de Maas in Maastricht opgeblazen door de terugtrekkende Duitsers toen de US 30th Infantry Division de stad bereikte.
Baileybruggen met één span in de Ardennen.
Baileybruggen met één span in de Ardennen.
Mannen van het Hampshire Regiment steken bij Vernon via een haastig gebouwde brug de Seine over.
Antitankgreppels werden gedicht met kleine, draagbae brugelementen, zoals de fascine (takkenbossen), hier vervoerd op een Churchill AVRE.
Mijnen en boobytraps
Mijnen zijn in de eerste plaats een verdedigingswapen, uitgezet om stellingen te beschermen, infanterie en tanks te storen en te vertragen, en vijandige aanvallen te kanaliseren, zodat ze zich bloot moeten geven. Elke partij in de oorlog gebruikte er miljoenen van. Ze deden ook hun werk. Het Amerikaanse leger stelde vast dat mijnen verantwoordelijk waren voor 2,5 % van de dodelijke slachtoffers en 20,7% van de verloren tanks.
Tegenwoordig noemen we ze bermbommen; tijdens de Tweede Wereldoorlog waren ze een voortdurende bron van zorg. Het maandelijkse |US Arny Intelligence Bulletin, bedoeld om soldaten over dit soort zaken te informeren, had het vaak over boobytraps en mijnen, vaak ook over de S-mijnen, zoals afgebeeld. Soms legden ze honderden S-mijnen tegelijk in droge rivierbeddingen en dekten ze de uitsteeksels af met keitjes, zodat ze onmogelijk te zien waren, aangezien het hele gebied een grote massa keitjes was. De Duitsers maakten ook boobytraps door de struikeldraden te vervlechten met de takken en uitlopers van braamstruiken. \De gemiddelde soldaat was helemaal niet verdacht op de aanwezigheid van draden.
Deze GI legt een M1A1-antitankmijn.
De opkomst van de mijndetector bracht de zaak even in evenwicht, maar al snel werden er niet-detecteerbare, niet-metalen mijnen gemaakt. In een Lotharings mijnenveld vonden Amerikaanse soldaten ruim 10.000 mijnen van plastic of hout. De Duitsers - die vanaf 1943 in het defensief waren - gebruikten veel mijnen en bermbommen. Geallieerde infanteristen leerden om voorwerpen heel voorzichtig op te pakken: achtergelaten Jugers, machinepistolen en persoonlijke bezittingen waren erg gewild en daarom verbonden terugtrekkende soldaten ze vaak met een mijn. Ze zagen hun tegenstanders liever gewond dan dood, want dat maakte het logistiek lastiger.
Een Britse vlegeltank in het centrum van Arnhem. De kettingen draaiden in het rond en de mijnen in een mijnenveld explodeerden, terwijl de bemanning beschermd werd door de tank.