Caen was lange tijd het rootste struikelblok voor het Canadese Eerste en Britse Tweede Leger. De vele veldslagen rond Caen heeft veel bijgedragen aan het verzwakken van de Duitse verdediging verder naar het westen. Dat was ook doorslaggevend voor de uiteindelijke doorbraak door het Amerikaanse Eerste leger. De stad werd grotendeels verwoest en zo'n 2000 burgers kwamen om. 

De oversteek van de Seine 

Na de doorbraak was het eerste grote fysieke obstakel voor de geallieerden de Seine, een belangrijke waterweg die helemaal tot Rouen bevaarbaar is voor zeeschepen. Het Derde Leger vorderde langzaam over een breed front in het westen, maar in het oosten was minder weerstand. Het nam de rivier snel: de 79th Infantry Division ontdekte dat de Duitsers Mantes-Gassicourt ten noordwesten van Parijs hadden verlaten; de 4th Armored Division stak over in het zuidwesten bij Troyes, de 5th Inf Div bij Monteneau en de 7tj Armd Div stroomafwaarts vanaf Melun. Op 25 augustus had Bradley's 12th Army Group dus een aantal bruggenhoofden over de Seine. Verder westelijk, waar de meeste Duitse troepen die terugstroomden uit Normandië geconcentreerd waren, werden de overgangen feller betwist. Bij Vernon moest de Britse 43rd Wessex Division 210 meter open water oversteken in een operatie die schrijver Ken Ford beschreef als 'strompelen van crisis naar crisis'. Het lukte echter wel. Ten koste van 560 slachtoffers had het Britse XXX Corps zijn bruggenhoofd over de Seine. Bij Forêt de la Londe stuitte de Canadese 2nd Inf Div op Duitse tegenstand en moest bijna 600 slachtoffers betreuren aangezien de Duitse achterhoede dapper vocht om de troepen in staat te stellen zich terug te trekken over de Seine. Elders vonden vergelijkbare gevechtshandelingen plaats. Bij Criqueboeuf stak het Algonquin Regiment, onderdeel van de Canadese 4th Armd Div, de Seine over onder vuur van bovenaf (heuvel 88) op de noordoever. Ook de 3rd Div vestigde een bruggenhoofd bij Elbeuf, maar niet nadat grote aantallen Duitsers zich hadden teruggetrokken over de Seine. Hoewel achteraf werd gesuggereerd dat de Duitsers zo'n 12.000 motorvoertuigen hadden verloren, waaronder 150 pantwervoertuigen, legde het Vijfde Panzerarmee vast dat tussen 20 en 24 augustus 25.000 voertuigen de Seina waren overgestoken, 's nachts en onder dekking van slecht weer. Volgens historici maakten de geallieerden één fout: als Patton de overgang bij Mantes-Gassicourt had gebruikt om door te stoten naar Rouen over de oost- in plaats van de westoever, zouden minder Duitsers zijn ontsnapt.

Canadese Staghound-pantserwagen die de Seine oversteekt op 28 augustus 1944

De bevelhebber van het Canadese II Corps, Guy Simonds, kijkt vanuit zijn stafauto toe hoe Shermans van de Canadese Grenadier Guards (de 21ste Canadian Armd Regt) op 28 augustus de Seine oversteken bij Elbeuf.

Een General Motors Staghound-pantserwagen van de XIIth Manitoba Dragoons steekt op 28 augustus 1944 een baileybrug over bij Elbeuf. Soldaten lossen bielzen om het wegdek te verstevigen.

Operatie Dragoon 

Op 15 augustus werd een tweede front geopend n Frankrijk toen de geallieerden vanuit de lucht en vanuit zee de Franse Rivièra aanvielen. In een goed georganiseerde en efficiënte operatie landde eerst het Amerikaanse Zevende Leger onder majoor-generaal Alexander Patch, gevolgd door het Franse Eerste Leger. Na de mars naar de Vogezen met de hele weg lang wanhopig vechtende Duitsers op de terugtocht, ontmoette het Zevende op 10 september Pattons Derde Leger. De snelheid van de opmars nam net als elders af vanwege de bevoorradingsproblemen, maar toen de haven van Marseille in bedrijf kwam, leverde die in de laatste maanden van de oorlog een derde van de benodigde voorraden.

Frans-Algerijnse troepen rusten uit onderweg naar het front.

Alexander Patch speldt de Silver Star op bij Marc Rainaut, leider van de FFI in Saint-Tropez, 18 augustus 1944.

Sainte-Maxime viert de bevrijding

Landingsmonument in Pampelonne (Ramatuelle) bij Saint-Tropez.

De invasievloot voor Saint-Tropez.

Het Zevende Leger - in de vorm van de Franse 2e Pantserdivisie - marcheert Straatsburg binnen op 23 november 1944. De eenheid ontving een US Presidential Unit Citation voor haar bijdrage.

Soldaten van het Zevende Leger bij de Westwall in de buurt van Climbach, Frankrijk, 15 december 1944. Opgehouden door de Slag om de Ardennen trok het Zevende Leger naar het westen terwijl het Derde nordwaarts ging. |Uiteindelijk veroverden de twee legers in de lente van 1945 samen de driehoek Saarland-Palts.

De opmars van Patton

Deze M4A1 (76 mm) Sherman tank is een gedenkteken voor de strijd rond Nancy, een tiendaagse strijd waarbij de stad werd bevrijd en de bruggen over de Moezel en de Meurthe werden gered.

Een M4A4 gedenkt de slag bij Arracourt, waar de 4th Armored Division een tegenaanval van de 5. Panzerarmee afsloeg.

De heuvels van Spicheren, ten zuidwesten van Saarbrücken, vielen pas op 21 februari 1945, toen die inmiddels behoorden tot het front van het Zevende Leger. Mannen van de US 70th Infantry Division ('Trailblazers') die het dorp innamen herdachten die gebeurtenis in 1997 met het plaatsen van een M24 Chaffee tank als gedenkteken.

Op 13 september 1944, nog geen maand nadat met Operatie Dragoon 9000 parachutisten en 90.000 soldaten over zee waren aangekomen, ontmoetten verkenners van de 6th Army van Pattons Derde Leger de Franse troepen van Patch's Zevende voor het stadhuis van Autun.

Hetzelfde stadhuis, 70 jaar later, met de vlag van de Vrije Fransen.

Op 18 augustus 1944 namen de Canadezen Falaise in.

Drie hoge militairen: Patton, Bradley en Montgomery. Zij leidden de grootste amfibische operatie ooit, vernietigden het vijandige leger en bereikten binnen vier maanden de Duitse grens; een buitengewone prestatie.

Toen het Derde leger Lotharingen naderde, leek alleen brandstofgebrek het te kunnen stoppen. Op 31 augustus 1944 stak het XX Corps bij Verdun de Maas over, na een opmars van 650 kilometer vanaf Normandië, maar toen was de benzine al bijna op. Verder naar het zuiden kreeg de 4th Armored het bevel om door te stoten totdat de tanks droogstonden om dan te voet verder te gaan. Het Derde Leger werd aangevoerd door het XII en XX Corps; hier hergroeperen pantservoertuigen van dat korps zich op 17 augustus 1944 bij Chartres.

Begin september 1944 stond het Derde Leger aan de Moezel. Na zware gevechten had het XII Corps een bruggenhoofd over de rivier geslagen. Hier passeert een jeep van de 4th Armored Division een medische jeep van de 35th Infantry.

Na de snelle opmars door Frankrijk raakte het Derde Leger eerst in de slag om Metz en toen onderweg naar de Duitse grens in hevige gevechten gewikkeld, met zware verliezen aan beide zijden. De aanval op de goed verdedigde stad Metz en zijn kring van forten - waarvan het laatste standhield tot half december - was exemplarisch voor de strijd. De stad werd uiteindelijk ingenomen na aanvallen vanuit het oosten.

De slag om Metz begon eind september 1944, maar pas op 18 november 1944 slaagden Amerikaanse troepen erin de stad binnen te trekken. Metz capituleerde op 22 november 1944, al hielden de forten het nog langer vol.

M10-antitankvoertuig in Metz

a Metz waren de volgende stapstenen naar het Reich de steden van het Saarland, zoals Saarlautern (dat nu weer Saarlouis heet) en Saarbrücken, waarvan de verdediging werd ondersteund door de versterkingen van de Westwall. Dit M10-antitankvoertuig werd uitgeschakeld in het gevecht om Saarlautern.

De heuvels van Spicheren, ten zuidwesten van Saarbrücken, vielen pas op 21 februari 1945, toen die inmiddels behoorden tot het front van het Zevende Leger. Mannen van de US 70th Infantry Division ('Trailblazers') die het dorp innamen herdachten die gebeurtenis in 1997 met het plaatsen van een M24 Chaffee tank als gedenkteken.

'Der Mann kann fallen, die Fahne nicht'. Nazislogan op een muur in Metz.

De Westwall verraste de geallieerden, die niet wisten hoe complex die was aangelegd, met aaneengekoppelde grotere en kleine bunkers, elk met vuurlijnen die het naburige bouwwerk beschermden. Verder waren er geschutskopels, drakentanden (betonnen obstakels tegen tanks), bunkers vermomd als huizen en pantserkoepels voor machinegeweren. Dillingen-Pachten was bijzonder goed verdedigd wat hieronder te zien is.

Langs de Franse kust

Dit is de Noord-Franse kust nabij de Belgische grens richting Duinkerken, waar de beroemde stranden liggen vanwaar de Britten zich in 1940 terugtrokken van het vastelad. Bij eb zijn nog altijd overblijfselen van schepen te zien (E) Er liggen vele stukken Atlantikwall aan dit stuk kust, veelal gebouwd op oudere Franse verdedigingswerken. Hier is de MKB Malo Terminus (A) te zien, gebouwd boven op een Frans fort uit de 18e eeuw. Deze versterking en het Fort des Dunes (B) werden aangevallen en veroverd in juni 1940. Ook werden nieuwe bunkers en geschutsemplacementen gebouwd. Fort des Dunes werd Funkmeßortungsstelling Dahlie. Ten noorden van de batterij staat een E219 Doppelschartenstand (C), een antitankkazemat met twee vuurmonden. Bij (D) zat de R636-commandopost voor een kustbatterij van vier 15,5 cm kanonnen.

Hier is de MKB Malo Terminus (A) te zien, gebouwd boven op een Frans fort uit de 18e eeuw

Bij (D) zat de R636-commandopost voor een kustbatterij van vier 15,5 cm kanonnen.

Dieppe neemt een speciale plaats in voor de Canadezen. Hier landden 5000 landgenoten van de 2nd Infantry Division, 1000 Britse commando's en 50 US Rangers met pantsersteun van The Calgary Regiment. De aanval werd een ram: 3367 Canadese doden, gewonden of gevangenen. De commando's verloren 247 man. De Royal Navy verloor een destroyer en 33 landingsvaartuigen en telde 550 doden en gewonden. De RAF verloor 106 vliegruigen. De Duitsers verloren 591 soldaten en 48 vliegtuigen. Nadat Dieppe op 1 september 1944 in handen van de Canadese 2nd Infantry Division was gevallen, was er veel belangstelling voor de verdedigingswerken. Hier onderzoeken officieren Duitse versterkingen boven het smalle strand van Puits, dat was aangevallen door het Royal Regiment of Canada.

Op het naburige militaire kerkhof werd een herdenkingsdienst gehouden.

In de loop van de tijd is de Atlantikwall deels onder het zand verdwenen. Deze bunker ligt ten zuiden van Boulogne, onderdeel van Stutzpunkt Obelisk. De twee grote bunkers zijn een R612 (A) Schartenstand für Land und Sturmgeschütze, een kazemat met een groot kanon en een R502 (B) Doppelgruppenunterstand, een personeelsbunker. Links is een stelling voor een 5 cm KwK (C).

Le Havre was vrijwel volledig verwoest voor de aanval in april 1944. 2000 burgers kwamen om en 350 schepen en 18 km haven alsmede 15.000 gebouwen werden vernietigd. De weigering te voldoen aan het verzoek van de Duitse vevelhebber kolonel E. Wildermuth om de Franse burgers vóór het bombardement te evacueren, is omstreden.

Geallieerde bommenwerpers vlogen in april 1944 op Dieppe: zoals bij veel kustplaatsen bombardeerden de RAF en USAAF havens en dokken. Gelukkig voor de inwoners verlieten de Duitsers Dieppe zonder te vechten, dus leed de stad niet onder het gebruikelijke artilleriebombardenent.

Hitler had Boulogne tot fort bestempeld en het werd verdedigd door 10.000 man. Tijdens Operatie Wellhit nam de Canadese 3rd Infantry Division, met steun van de BR 79th Armoured Division, de stad in, na hevige gevechten van 17 tot 22 september 1944. Het havengebied was op 15 juni 1944 verwoest door een RAF-aanval met ondermeer Lancasters met 'Tallboy'-bommen, maar toch werd er vanaf Dungeness een PLUTO-oliepijplijn aangelegd. Die was op 10 oktober 1944 in bedrijf.

Operatie Pluto

Operatie Pluto (Pipe-Lines Under The Ocean) was een operatie van Britse wetenschappers, olieproducenten en strijdkrachten tijdens de Tweede Wereldoorlog, na de landing in Normandië. Het doel was het leggen van onderzeese pijpleidingen in het Kanaal tussen Engeland en Frankrijk om de oprukkende geallieerde strijdmachten in Europa van brandstof te voorzien. Het verste punt was Maastricht. Het plan was uitgewerkt door A.C. Hartley, hoofdingenieur bij de Anglo-Iranian Oil Company, nadat admiraal Louis Mountbatten het concept had aangereikt. De pijpleidingen waren nodig om de afhankelijkheid van olietankers te verminderen. Deze konden worden vertraagd door slecht weer of worden aangevallen door Duitse U-boten. Bovendien waren de olietankers nodig in de strijd in de Stille Oceaan.

Na een test in het Kanaal van Bristol met een 83km lange 2 inch pijplijn tussen Swansea en Watermouth, werd op 12 augustus 1944 de 130 km lange pijplijn met een 3 inch diameter van Shanklin door de Shanklin Chine op het Isle of Wight over het Kanaal naar Cherbourg in gebruik genomen. In januari 1945 werd er 305 ton brandstof per dag naar Frankrijk gepompt, oplopend tot 4000 ton per dag aan het einde van de oorlog, gebruikmakend van een 18 tal pijpleidingen. In totaal is er ca. 781.000 kubieke meter brandstof verpompt door de Pluto pijpleidingen.

Pomp gebruikt voor Operatie Pluto bij Sandown op het eiland Wight.

Pijpleiding Operatie Pluto

Zicht vanuit de lucht op een bomaanval op Mont Lambert, Frankrijk. Canadese troepen wisten het dorp en de artilleriestellingen op de eerste dag van de strijd bij het vallen van de avond in handen te krijgen.

De Atlantikwall langs de kust van het departement Pas de Calais behoorde tot de zwaarst verdedigde delen. Het gebied rond Boulogne, Cap Gris Nez en Calais was bezaaid met elk denkbaar type emplacement. Hier zien we Stutzpunkt 265 Lungenkraut. Dicht bij het dorp Équihen, ten zuiden van Boulogne, liggen de overblijfselen van vijf ongewone SK-bunkers (SK: Sonderkonstruktion = speciaal gebouwde), onderdeel van het navigatiesysteem van de Luftwaffe FuG121 Erika. Ze liggen ook bij Saint-Pierre-Église op Cotentin. Door te luisteren naar de twee stations konden vliegtuigen hun precieze positie bepalen (tot op 400 m). Hier bevinden zich ook enkele FlaK-stellingen.

Tussen Équihen en Le Portel ligt Kriegsmarine Station Nessel. Het heeft een V143 bunker die zal zijn uitgerust met een Mammut-radarstation. Mammut was 's werelds eerste fasegestuurde radarsysteem. Naast de V143 staan twee R622-bunkers voor de bemanning en, zoals hier te zien, zes L401-bunkers die zorgden voor de FlaK -luchtafweer (zij konden 8,8 cm of 10,5 cm AA-kanonnen huisvesten), met in het midden een commandopost.

Stutzpunkt 259 Pechnelke had vier R671-emplacementen, alsmede een 9,4 cm FlaK-emplacement en een aantal personeelsbunkers, waaronder een ziekenhuisbunker. 

Cap Gris Nez

Je kunt niet dichter bij Engeland komen dan Cap Gris Nez. Na de val van Frankrijk bouwden de Duitsers een aantal kustbatterijen die konden worden ingezet tegen schepen, de Britse zuidkust konden beschieten en de geplande invasie in Engeland konden ondersteunen. Tussen augustus 1940 en 26 september 1944 - de dag dat het laatste schot werd gelost over het Kanaal - werd Kent  ruim duizend keer geraakt, waarbij ruim 200 burgers omkwamen en meer dan 10.000 gebouwen werden beschadigd. De inname van CValais en de batterijen vond plaats tussen 25 en 30 september 1944 tijdens Operatie Undergo door de Canadese 3rd Infantry Division. Ondanks de 'fort' bestemming vochten Calais en de batterijen niet tot de laatste man, waardoor de Canadese verliezen beperkt gehouden konden worden.

In deze bunkers op Cap Griz Nez bevond zich een radar installatie.

Batterie Todt

Batterij Todt (Duits: Batterie Todt, ex Batterie Siegfried) Is een kustbatterij gebouwd door de Duitse Wehrmacht tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het complex werd gebouwd door Organisation Todt, nabij het Franse dorp Audinghen, aan Het Kanaal bij Cap Gris-Nez in het departement Pas-de-Calais. Het maakte onderdeel uit van de Atlantikwall en de bewapening bestond uit vier kanonnen met een kaliber van 38 centimeter. Het maximum bereik lag op 55 kilometer en de granaten konden Engeland bereiken.

Opname gemaakt na de val van de batterij. Het getrapte schietgat moest voorkomen dat splinters of fragmenten doorschoten tot de ruimte waar de bemanning zich bevond.

Tegenwoordig huisvest één van de vier enorme bunkers van Batterie Todt, waar 380 mm kanonnen stonden, het Atlantikwall Museum en op de foto is te zien dat voor het museum een Duits Krupp K5-spoorweggeschut staat. De batterij - die oorspronkelijk MKB (Marine Küsten Batterie) Siegfried heette - werd in januari 1942 voltooid door Organisation Todt, de arbeidsorganisatie genoemd naar Fritz Todt, die de leiding had over de bouw van de Atlantikwall, tot zijn dood bij een vliegramp in februari van dat jaar. Het complex omvat een aantal personeelsbunkers, FlaK-emplacementen, munitiebunkers etc.

Kaarten met het verloop van Operatie Undergo en de Duitse bolwerken rond Calais.

WN 79 'Otter' ligt ten westen van Fort Lapin. Bijna verzonken in het zand liggen de twee R612-kazematten; daarachter ligt een grote commandopost die verbonden was met de verschillende batterijen in het gebied: Lindemann, Oldenburg, Todt en Grosser Kurfürst.

Ten westen van 'Otter' ligt Stutzpunkt Pinguin waarvan slechts één van de M176-kazematten zichtbaar is. Daarachter ligt Fort Lapin, oorspronkelijk een veldschans uit 1690. Tussen de oorlogen werd het verbouwd om vier 164,7 mm kanonnen te huisvesten. Het maakte deel uit van de verdedigingswerken rondom Calais.

Batterie Lindemann

We staan nog even stil bij de imposante Batterie Lindemann, waarvan heden ten dage niets meer te vinden is doordat het is ondergedompeld in een meer dat is ontstaan bij het aanleggen van de kanaaltunnel. In 'Terugblik 40-45', het maandblad van de Documentatiegroep '40 - '45 van januari 2016 stond een interessant artikel over de verzwolgen kustbatterij Lindemann, van Jac. J. Baart. De MKB Lindemann was de 6e Batterij van Marine Artillerie Bataljon 244 (6./244) en was uitgerust met 3 scheepskanonnen van 40.6 centimeter, Model SK C/34 (L/52), Dezelfde als op de slagschepen Tirpitz en Bismarck !! Nu zie je op de plaats van de batterij enkel nog een dam en een meer; het resultaat van de grootste blunder van de regio in de geschiedenis. De uitgegraven specie van de kanaaltunnel werd over de batterij heen gespoten. Aanvankelijk stonden de kanonnen in de regio van Danzig en stonden ze bekend als de batterij "Schleswig Holstein". In 1941 beslist het Duitse oppercomando de batterij over te brengen naar de Pas de Calais. Hier kreeg de batterij tot aan de officiële inhuldiging op 19 September 1942 een nieuwe naam, namelijk "Batterie Groß Deutschland". Zij kreeg toen weer een nieuwe naam: "Batterie Lindemann", naar de commandant van het slagschip Bismarck, dat op 27 mei 1941 tot zinken werd gebracht.

Het bereik van de kanonnen was enorm. Met een standaardgranaat van 1.024 kilogram was het bereik 42.8 kilometer en met de speciale "Adolf" granaat van 600 kilo haalden ze 56 kilometer. De schokgolf bij het afvuren was zo groot dat de 3 kanonnen niet tegelijk mochten vuren, omdat deze dan schade zou aanbrengen aan de woningen van Sangatte.

De 3 Kazematten kregen elk een naam, Turm Anton, Turm Bruno en Turm Ceasar.

In Juni en Juli van 1942 mochten de kazematten proefschieten en Turm Bruno vuurde op 9 november 1942 voor het eerst 3 operationele schoten af. De gigantische kazematten hadden 3 verdiepingen. Op de benedenverdieping waren de munitiemagazijnen, het ventilatielokaal en de machinekamer met een Deutz dieselmotor van 600PK. De middenverdieping omvatte de manschappenverblijven, sanitaire lokalen, voorraadkamers en filterkamers. Op de bovenste verdieping waren de kamers van de officieren en de onder-officieren, het secretariaat van de inlichtingenofficier, der verpleegpost, het ontspanningslokaal, de kantine en de vorraadkamers.

De Vuurleidingspost heeft het Regelbaut-type S100 en had een pantserklok, een afstandsmeter van 10 meter lang, een radar van het type Würzburg See Riese FuMo 214 en een stalen observatieklok. Hij Bestaat uit 2 verdiepingen. Op de bovenste bevonden zich de rekenkamer, de lokalen van de commandant van de batterij en van de vuurleidingspost, het transmissielokaal en de machinekamer. Op de benedenverdieping waren de slaapzalen van de manschappen, een kamer voor de officieren, de sanitaire lokalen, de waterreserve, het verwarmingslokaal en de filterkamer.

De hulpobservatieposten van de batterij bevonden zich op de Cap Blanc Nez, de Cap Gris Nez, de klokkentoren van Calais en bij Fort Lapin.

De passieve verdediging van de batterij bestond uit mijnenvelden, een antitankmuur en -gracht en ze was volledig omringd door cointet-elementen, gerecupereerde Belgische antitankhindernis afkomstig van de KW-linie.

Zonsondergang boven Stützpunkt 110 en Stützpunkt 109 (cap-blanc-nez).

Calais vanuit de lucht, toen en nu

Batterie Oldenburg

Stp 18, MKB-Oldenburg, ligt ten oosten van Calais. Net als de andere in het kordon dat zich uitstrekt tot batterie Todt, ten zuiden van Cap Gris Nez, begon de bouw van Oldenburg in juli 1940 toen Operatie Seelöwe, de invasie van Engeland, werd voorbereid. De twee open kazematten (A), en ook onder) huisvestten Russische kanonnen uit de Eerste Wereldoorlog die Krupp had vergroot tot 240 mm. Zij konden een projectiel van 150 kilo 25 km ver weg schieten - te kort voor de Britse kust, maar gevaarlijk voor de scheepvaart. Op 1 oktober 1944 werd Oldenburg veroverd door de Canadese 3rd Inf Div.

De gekoppelde verdedigingswerken ten oosten van Calais bij Le Fort Vert. B de Oldenburg Batterij; C Stp Waldam; D een R219 Doppelschartenstand van WN Roland; E twee R680's (kazemat voor 7,5 cm PaK 40) van WN Rosamunde; F WN Ria - twee R219's, een R612 Schartenstand en een 50 mm KwK für Lande- und Sturmabwehrgeschütz en een 50 mm KwK.

De kustbatterij M1 Waldam van Marine-Artillerie-Abteilung 244 had drie 15 cm SK C/28-kanonnen in twee M270-kazematten en een unieke draaiende koepel (SK Drehturm) van 750 ton, geïnstalleerd op het draaimechanisme van het geschut van het Franse slagschip Provence (G). Ook te zien zijn een commandopost (H), een Lichtsprech-bunker met apparatuur voor communicatie met gemoduleerd licht (I) en een R612 (J).

V-wapens

De campagne met vliegende bommen van 1944 was niet alleen angstaanjagend, wat het moreel van de burgers ondermijnde, maar veroorzaakte ook aanzienlijke schade. Van juni tot oktober 1944 werden 9521 V1's afgevuurd op Groot-Brittannië, totdat de laatste geschikte locatie werd veroverd. Daarna werden Antwerpen en andere Belgische plaatsen het doelwit. Tot 29 maart 1945 werden er 2448 V1's gelanceerd. De V2, officieel Aggregat 4 (A-4) geheten, was de eerste onbemande geleide ballistische raket. De V2 (Vergeltungswaffe 2) was de opvolger van de V1. Als brandstof voor de hoofdmotor fungeerden ethylalcohol en vloeibare zuurstof. De brandstofpompen liepen op waterstofperoxide ("T-stoff") met natriumpermanganaat ("Z-stoff") als katalysator. De raket werd verticaal gelanceerd. Een V2 bereikte een maximale hoogte van 83 tot 93 km en had een bereik tussen 321 en 362 km. De laatste versies hadden een bereik van 450 km. De springkop bestaande uit Amatol Fp60/40, woog circa 738 kg en kon een heel huizenblok wegvagen. Vlak voor het afslaan van de raketmotor woog een V2 nog 4040 kg. De raket startte bij 1 G en bereikte 8 G bij het afslaan van de motor. Zij viel omlaag met 3600 km/h en sloeg in met 3 keer de snelheid van het geluid. De raket werd voor het eerst ingezet op 8 september 1944; de doelen waren Parijs en Londen. Het V2-offensief duurde van september 1944 tot en met maart 1945. In deze periode werden meer dan 3000 raketten afgevuurd. Het gebied direct rond Londen werd door meer dan 500 V2’s getroffen en enkele honderden kwamen verder weg neer. Londen en Antwerpen waren veruit de belangrijkste doelen, maar er vielen ook V2’s op Ipswich en Norwich in Engeland en op door de geallieerden bezette delen van België, Frankrijk, Nederland en ten slotte zelfs Duitsland. De raketten werden in werkplaatsen in gevangenkampen in elkaar gezet. Een grote ondergrondse fabriek bevond zich bij Nordhausen, waar dwangarbeiders van concentratiekamp Dora-Mittalbau onder onmenselijke omstandigheden de V2 moesten produceren. Een V2 kostte 10 keer zo veel als een V1. Met zo'n 13.000 werkuren werden er in 1944 toch 700 per maand gemaakt.

V2 raket op een mobiele lanceerinstallatie.

V2 raketten werden ook afgevuurd vanuit Den Haag op Engeland. Op het V2-informatiebord in Den Haag is met verschillende kleuren en symbolen te zien vanuit welke gebieden de V2-raketten werden afgevuurd, op welke plaatsen de V2's zijn neergestort en waar de bombardementen op de V2-lanceer- en opslagplaatsen plaatsvonden. Verder zijn er foto's afgebeeld van een afgevuurde raket en het Bezuidenhout in 1946. Ten slotte geeft een toelichting de geschiedenis van de V2's weer.

V2 informatiebord aan de Schenkkade in Den Haag

De V1 vliegende bom, die in grote aantallen werd afgeschoten op Antwerpen en Londen, hier tentoongesteld bij het museum te Peenemünde.

Testlancering van een V2, ontwikkeld door de Duitse, later tot Amerikaan genaturaliseerde ruimtevaartgoeroe Werner von Braun. Hier is hij te zien in Peenemunde temidden van de nazi-kopstukken Dornberger, Olbricht en Leeb. Aanvankelijk had Hitler weinig belangstelling voor het V2 project, maar werd pas enthousiast toen Von Braun een oplossing had gevonden voor de tot dan toe mislukte testlanceringen: het koelen van de brandstofleidingen van de raket, want door de hitte van de brandstofleidingen werden de wanden van de raket vervormd, waardoor het uit de koers raakte en neerstortte. Toen eenmaal het proces gelukt was, werden de V2's met succes gelanceerd en werd Hitler enthousiast. De V2's werden afgeschoten op Antwerpen en Londen. Aanvankelijk vanaf vaste lanceerplaatsen, maar toen de geallieerden oprukten in Frankrijk, ook vanaf mobiele lanceerplatforms.

Een krater veroorzaakt door de explosie van een V1 of V2, Fort van Merksem bij Antwerpen, België, 15 oktober 1944.

Dood en verwoesting in Antwerpen na een V2-aanval.

KZ-Lager Dora-Mittelbau

Dora-Mittelbau, soms ook wel het concentratiekamp Mittelbau genoemd, was een naziconcentratiekamp dat in augustus 1943 in gebruik werd genomen nabij Nordhausen, ten zuiden van het Harz-gebergte, waar ook al het Buchenwald kamp lag. Het gehele Mittelbau-Doracomplex omvatte uiteindelijk circa 40 subkampjes. Het belangrijkste doel van het kamp was niet het uitroeien van de gevangenen (zoals in Auschwitz of Treblinka gebeurde) maar gebruik van hen maken als goedkope arbeidskrachten in de wapenindustrie, voornamelijk in de productie van V1's en V2's.

De aanleiding voor de bouw van dit concentratiekamp, was het bombardement op Peenemünde in de nacht van 17 op 18 augustus 1943, waarbij het proefstation voor de ontwikkeling van raketwapens werd getroffen. Hierop werd besloten de productie van raketten te verplaatsen naar ondergrondse fabrieken. In de berg Kohnstein nabij Nordhausen was door de ontginning van anhydrietgesteente al een uitgebreid gangensysteem ontstaan. Concentratiekampgevangenen moesten de mijngangen vergroten en verbouwen tot een rakettenfabriek, het zogenaamde "Mittelwerk" dat onder leiding stond van Arthur Rudolph. Vanaf januari 1944 werden in dit bedrijf, waarvan het Rijk eigenaar was, de door Joseph Goebbels aangekondigde vergeldingswapens (V-wapens) gemaakt.

Een roestige V2-raketmotor in de ondergrondse productiefaciliteiten.

Crematorium

Een postkarte afkomstig uit KZ Dora-Mittelbau

In dit ondergrondse gangenstelsel vond de fabricage van V2 raketten door dwangarbeiders uit KZ Dora-Mittelbau plaats.

Raketmotoren in de ondergrondse fabriek

Restanten van de wasserij van KZ Dora-Mittelbau

Toen in 1943 de nederlaag van het Duitse Rijk zich steeds duidelijker begon af te tekenen, werkten het ministerie van bewapening en de SS nauw samen om alle beschikbare arbeidskrachten voor de totale oorlog te mobiliseren. Daaronder vielen ook concentratiekampgevangenen en dwangarbeiders. Om de bouwwerkzaamheden te kunnen uitvoeren, deporteerde de SS, mensen uit talrijke landen die door de Duitsers bezet waren. Deze dwangarbeiders werden, dag en nacht, in de mijngangen opgesloten. Velen van hen stierven al na een paar weken vanwege de verschrikkelijke werk- en leefcondities. In het voorjaar van 1944 werd een bovengronds barakkenkamp gebouwd.

De gevangenen van het kamp waren vooral mannen, maar er bestond ook een kleine groep gevangen vrouwen in het kamp Mittelbau-Dora en in het subkamp Gross Werther. Er is slechts één vrouwelijke bewaker bekend die in Mittelbau-Dora heeft gewerkt: Lagerführerin (kampbevelhebster) Erna Petermann. Haar gedrag jegens de vrouwelijke gevangenen was zeer wreed; ze behandelde de vrouwen net zoals de mannelijke gevangenen werden behandeld.

Op het (geschatte) totaal van 60.000 gevangenen in Mittelbau-Dora werden er 12.000 doden geteld door de nazi's, maar het ware aantal slachtoffers wordt op ten minste 20.000 geschat.[2] Daarbij worden ook de luchtaanvallen en de dodenmarsen (1945), de evacuatie van het kamp, geteld.

Sinds de jaren zeventig is de poort van het voormalige Mittelbau-Dora gemarkeerd met betonnen pilaren.

Tegenwoordig is het moeilijk te geloven dat op deze schitterende plek in de Harz ooit een concentratiekamp lag.