De Duitse zusters in het St. Elisabeths Gasthuis
Het St. Elisabeths Gasthuis in Arnhem is nu een modern appartementencor maar vroeger was het een katholiek ziekenhuis. Sinds eind 19e eeuw werd hie verleend aan de katholieken van Arnhem en omgeving. De zorg lag in de h, van Nederlandse artsen en Duitse ziekenzusters van de Franciscanessen van ster. De samenwerking tussen deze twee groepen verliep jarenlang soepel, werd tijdens de Tweede Wereldoorlog aardig op de proef gesteld.
De Duitse Franciscanessen kwamen in 1878 naar Arnhem op verzoek van de Arnhemse pastoor Van Basten Batenburg. Daarna begon een intensieve samenwerking, die na enkele jaren leidde tot het oprichten van een eigen ziekenhuis: het St. Elisabeths Gasthuis. De Nederlandse artsen waren hoofdverantwoordelijk voor de zorg, maar de Franciscanessen vervulden de meeste rollen. Ze waren verpleegkundigen en operatieassistenten, maar werkten ook in de keuken, de schoonmaak en verzorgden de patiëntenadministratie.
Het St. Elisabeths Gasthuis
Duitse bezetting
Pasfoto van Zuster dola (collectie Franciscanessen van Münster
De samenwerking tussen de Nederlanders en Duitsers verliep uitstekend, totdat Nederland in mei 1940 werd aangevallen door nazi-Duitsland. Duitsers in Nederland werden vanaf dat moment veelal gewantrouwd. Dit gold ook voor de Franciscanessen in Arnhem. Ondanks het wantrouwen moesten alle partijen in het ziekenhuis zich al tijdens de eerste oorlogsdagen over hun verschillen heen zetten. Zo kwamen al snel gewonde Duitse en Nederlandse mili-tairen vande Slag om de Grebbeberg in het St. Elisabeths Gasthuisterecht. Zuster Dola had nachtdienst op het moment van de Duitse inval. In latere aantekeningen beschreef ze hoe het personeel samenkwam om de instroom aan patiënten te verzorgen: "Het duurde niet lang voordat de eerste gewonden werden binnengebracht. Daarna begonnen de doktoren, met hulp van de verplegers en onze collega-verpleegkundigen, te onderzoeken, injecteren, verbinden, gipsen en opereren in twee kamers en ook in de polikliniek. Op die beide Pinksterdagen hebben ze dag en nacht onafgebroken gewerkt." Hoewel tijdens de bezetting professioneel werd samengewerkt, was er wel sprake van verandering. Het was oorlog en iedereen die Duits was of te makenn had met Duitsland was daarmee een mogelijke viand. Dit betekende ook dat er weinig begrip was voor wat de situatie voor de Franciscanessen betekende. Het vriefverkeer was langzaam en onbetrouwbaar en hun mannelijke familieleden ontvingen een oproep voor de militaire dienst.
Burgers die verpleegd werden in het St Elisabeths Gasthuis in Arnhem werden vanaf 19 september geëvacueerd naar andere ziekenhuizen. In het Elisabethsgasthuis werden vervolgens tot oktober 1944 Britse en Duitse gewonden verpleegd.
Slag om Arnhem
De Slag om Arnhem zou de verhoudingen helemaal op de proef stellen. Op 17 september 1944 werd het St. Elisabeths Gasthuis ingenomen door Britse militairen van de 16th Parachute Field Ambulance (16PFA). Zij vormden het ziekenhuis om tot noodhospitaal, maar konden het gebouw niet lang gebruiken. Het ziekenhuis viel in Duitse handen, was korte tijd weer Brits, en kwam uiteindelijk weer onder Duitse controle, ook al werd er nog wel geopereerd door Britse artsen in krijgsgevangenschap.
Het Nederlandse personeel en de Duitse Franciscanessen moesten continu rekening houden met de veranderende situatie. Door de gevechten en de verschuivende linies kwamen op een gegeven moment alle partijen samen in het St. Elisabeths Gasthuis: Britse militairen en artsen, Duitse militairen, Nederlandse artsen en verpleegkundigen, Duitse Franciscanessen, Nederlandse vrijwilligers van het Rode Kruis en verzetsleden die deze organisatie vaak als dekmantel gebruikten. Naast al deze groepen waren er ook nog patiënten van alle nationaliteiten die in het ziekenhuis werden verzorgd.
De wisselende verhoudingen en hiërarchieën en de aanwezigheid van het verzet versterkte het gevoel van wantrouwen. Hoewel sommige verpleegkundigen alsnog goed samenwerkten met de Duitse Franciscanessen, voerden anderen de druk op bij de Britten om de Duitse zusters niet te vertrouwen. Het werk van Sergeant Bert Tennuci van 16PFA werd hierdoor erg moeilijk gemaakt. Hij was verantwoordelijk voor de ziekenzorg op zaal en schreef later in zijn dagboek: "De verpleegkundigen en artsen werkten onafgebroken en werden ondersteund door Duitse zusters. Ze hielpen waar ze konden en het maakte niet uit welk uniform de patiënt droeg. De Nederlanders waarschuwden ons echter om ze niet te vertrouwen." De meeste mannen van 16PFA waren aan het begin van de strijd krijgsgevangen gemaakt en afgevoerd. Tennuci moest voor zijn werk daarom terugvallen op de verpleegkundigen en zusters in het ziekenhuis, of zij nou te vertrouwen waren of niet.
Captain Lipmann Kessel, chirurg van 16PFA, bevestigde het sentiment. Hij omschreef in zijn memoires hoe de Nederlandse artsen en verpleegkundigen graag met de Britten samenkwamen in het ziekenhuis, maar dat deze bijeenkomsten "altijd in hoeken van het ziekenhuis en achter gesloten deuren moesten plaatsvinden met iemand op wacht - alert op divisiearts Skalka of andere leden van de SS, maar ook op de Duitse zusters, die niemand vertrouwde omdat ze te Duits waren." Ondanks het wantrouwen tussen de verschillende groepen, werkten de Duitse Franciscanessen enorm hard. Zij hielpen alle gewonden, ongeacht hun nationaliteit, en braken hun eigen voedselvoorziening aan om te zorgen voor eten en drinken voor de patiënten en het personeel. De Franciscanessen waren toegewijde ziekenzusters. Zelfs toen de Slag om Arnhem voorbij was en de inwoners van de stad moesten evacueren, wilden zij niet weg uit het ziekenhuis. Zij bleven tot na het moment dat patiënten werden overgeplaatst en gingen pas weg toen al het personeel het St. Elisabeths Gasthuis moest verlaten.
Terugkeer
Nadat Arnhem in april 1945 werd bevrijd, mochten inwoners van de stad mondjesmaat terugkomen. Bedrijven en organisaties startten langzaam weer op, zo ook het St. Elisabeths Gasthuis. Artsen, verpleegkundigen en de Duitse Franciscanessen keerden terug vanuit evacuatieadressen en andere ziekenhuizen. Na de oorlog werden er veel dankbetuigingen gestuurd aan het personeel van het St. Elisabeths Gasthuis, specifiek ook aan de Franciscanessen. Britse miltairen stuurden hun een brief waarin ze schreven: "We zullen altijd het geduld, de moed en de vriendelijkheid onthouden die u en uw zusters ons toonden in die dagen." Kringcommandant van het Rode Kruis Jhr. Dr. Jacob van der Does was al even lovend. Zuster Juliette kreeg zelfs een persoonlijke verklaring dat zij "op voorbeeldige wijze werkzaam geweest is" en dat zij "het volle vertrouwen van het Nederlandsche Roode Kruis en van de in het Elisabeth's Gasthuis werkende doktoren genoot." Daarnaast ontvingen verschillende Franciscanessen een onderscheiding voor hun medische hulp. Het feit dat sommigen van hen werden onderscheiden door zowel Nederland als Duitsland kon echter zorgen voor verwarring en onbegrip, in plaats van respect. Naast bedankjes waren er ook veel negatieve geluiden. Bij hun terugkeer naar Arnhem kregen de Franciscanessen dan ook geen warm onthaal: "Zoals we allemaal weten was de mooie stad Arnhem in de laatste maanden van de oorlog zwaar beschadigd en was de haat tegen alles wat Duits was zo groot dat ook wij zusters het moesten ontgelden." Inwoners van de stad stuurden brieven dat ze niet door Duitsers verzorgd wilden worden en zelfs "liever als een hond zouden sterven".
Uiteindelijk stelde het Militaire Gezag van Arnhem een onderzoek in naar de handelingen van de zusters tijdens de oorlog. Hoewel er geen bewijs was dat zij de Duitse bezetters actief gesteund hadden, werden er toch acht zusters uitgepikt, waaronder Moeder Overste. Zonder verdere uitleg viel de beslissing dat deze acht vrouwen niet mochten terugkeren naar Arnhem. Dit zorgde voor onbegrip en verbolgenheid bij de orde van de Franciscanessen en had grote consequenties.
De Franciscanessen waren zo ontstemd over hoe ze werden behandeld dat men besloot de hele orde uit het St. Elisabeths Gasthuis terug te trekken. Een extreme maatregel, maar, volgens de zusters, genomen "omdat het Bestuur van het St. Elisabeths Gasthuis na de terugkeer uit de evacuatie in 1945, Moeder Herlinde na een 40-jarige werkzaamheid aldaar 'op straat gezet had'. Dit was een smaad aan de Congregatie aangedaan die niet te vergeven was". Er werd nog ingestemd met een overgangsperiode, maar er was tijdens de oorlog en daarna te veel gebeurd om een doorstart te kunnen maken. In 1947 verlieten de laatste Franciscanessen het St. Elisabeths Gasthuis en kwam een einde aan een 70 jaar durende Nederlands-Duitse samenwerking.
Artikel overgenomen uit het Airborne Magazine Nr. 31. Geschreven door Lisa van Kessel.